Opvallend is het naast de boerderij staande huis. Dat is met het erachter gelegen erf vreemd genoeg niet in bezit van de familie Andringa, maar van secretaris Suringar uit Beetsterzwaag. Al in een verkoopacte uit 1737 wordt vermeld dat de sate belast is met de menninge reed en drifte van Hendrik Bartels huisinge. Dat zou op het bewuste huis betrekking kunnen hebben.
In 1835 gaat het bezit van Suringar over op zijn schoonzoon Carel Octavius Voget, predikant te Zweins en Peins, die het twee jaar later aan Tjibbe Andries Andringa verkoopt. In 1849 wordt het huis samen met de boerderij afgebroken en krijgt het erf de bestemming bouwland:
Op de eerste kadasterkaart is ook duidelijk te zien wat werd bedoeld met het in 1798 genoemde 'Hendrik Klases bouwland': het betreft de percelen E236 en E237, in bezit van wed. Andringa en mede-eigenaren. (Zie ook de stemkohieren van 1838 en 1852). In 1849 wordt dit bezit aangekocht door Tjibbe Andries Andringa.
In 1855 wordt een nieuwe boerderij gebouwd. Het voorhuis is duidelijk kleiner dan het huidige en er is één bijgebouw neergezet. Ook de 'hutte' is duidelijk te zien. De perceelgrenzen van het hiem hebben ook enkele aanpassingen ondergaan. In 1879 worden nog een potstal, een wagenhuis en een schuur toegevoegd.
Het bezit in de tweede helft van de 19e en eerste helft van de 20e eeuw wordt op logische wijze via vererving doorgegeven. Opeenvolgend zijn de eigenaar Tjibbe Andries Andringa (1802-1871), Andries Tjibbes Andringa (1825-1886) en weer Tjibbe Andries Andringa (1857-1899). De laatste had drie kinderen, onder wie het bezit op saten 26 t/m 33O werd verdeeld. Sate 29 kwam (met 28 en 27O) aan zoon Andries Tjibbes Andringa (1886-1934). Hij trouwde met mijn oudtante Aaltje Sakes Akkerman. Na haar dood in 1976 kwam de boerderij in bezit van haar stiefkinderen uit een tweede huwelijk met Johannes Oenema.
Mijn ouders hebben er nog tot 1980 gewoond, daarna heeft de boerderij de agrarische bestemming verloren en is de bijbehorende grond aangekocht door de eigenaar van sate 30/31.
Ten noorden van de vaart
Aan de noordkant bevond zich in 1832 een kleine boerderij, in bezit van de weduwe IJbe Lolkes Veenstra, een schoonzuster van Antje Lolkes.
Aaltje Heeres Andringa kocht de kamer, schuur en erf in 1847. Het huis aan de noordkant kreeg toen een nieuw voorhuis, dat echter in 1859 ook weer verdwenen was. In 1904 kocht Thijs Wietzes de Jong de boerderij van de drie kinderen van Tjibbe Andringa, in 1907 werd nieuwbouw gepleegd. De kinderen Andringa kochten de boerderij in 1927 weer terug, in 1963 ging deze naar Theunis K. Herder. In 1971 volgde afbraak.