Kolonisatie van de Opsterlandse dorpen


Voor de tijd voorafgaand aan het jaar 1000 kunnen we gevoeglijk aannemen dat er in het gebied dat we nu aangeven als de Friese Wouden van bewoning geen sprake was. Het was een uitgestrekt, ondoordringbaar gebied van veenmoerassen, doorsneden door een aantal riviertjes als Drait, Boorn, Tjonger en Linde. De toenmalige inwoners van Friesland hadden zich gevestigd in de kleistreken langs de kust. Afgezien van regelmatig terugkerende overstromingen was het wonen op de terpen blijkbaar een economisch aantrekkelijk middel van bestaan, dat zelfs zo succesvol was dat er van overbevolking kon worden gesproken.
Klimatologen hebben ook geconstateerd dat er rond het jaar 1000 een duidelijke verbetering van de klimatologische omstandigheden heeft voorgedaan, waardoor de veengebieden droger, beter toegankelijk en geschikter voor ontginning werden.

Zo in het begin van de 11e eeuw voeren dus verschillende groepen ondernemende mannen en vrouwen de riviertjes op om een geschikte vestigingsplek te zoeken, liefst met een zandondergrond. Het ligt voor de hand dat zij het ontginningswerk vanuit de rivier begonnen en zo stukje bij beetje het binnenland introkken. Op die manier werd de basis gelegd voor de Opsterlandse dorpen aan weerszijden van de Boorn.
De Boorn vormde als het ware de ruggengraat van het gebied. Er werden min of meer loodrecht op de rivier ontwateringssloten gegraven en evenwijdig aan de rivier weer zogenaamde leidijken, dijkjes om het zure water van de nog niet ontgonnen venen te keren. Zo werd het gebied geschikt voor landbouw. De grond werd opgehoogd en verstevigd door veenplaggen af te graven.
Ook de oude naam van Wijnjeterp, Weningawalde, wijst op een ontstaan in een gebied met moerasbossen. De uitgang -wald duidt op een dergelijke omgeving, het voorvoegsel Weninga- zal op een naam teruggaan, wellicht op die van de stichter of de familie van de stichters.

Nadat aan de Heawei niet ver van de Poasen aardewerk uit de 11e, 12e en 13e eeuw was aangetroffen, werd door archeoloog Elzinga het initiatief tot een opgraving genomen. Er kwamen sporen van vier boerderijen aan het licht, met een bijgebouwtje, putten, karrensporen en sloten.


Op deze plattegrond van de opgraving zijn op twee erven vier boerderijen te onderscheiden, die duidelijk niet tegelijkertijd kunnen hebben bestaan.


Uit de aangetroffen paalsporen kon worden afgeleid dat het hier boerderijen van het zg. Gasselte-B-type betrof. Het gebouw was één ruimte met een woongedeelte, een vuurplaats en een afgeschut deel voor het vee. Zolders zullen hebben gediend voor opslag van gereedschap en graan. De huizen hadden lengtes van 17 tot 19 meter en de overspanning bedroeg maximaal 5.75 en minimaal 4.40 meter.


Een boerderij van het Gasselte-B-type


Bij de aanleg van het nieuwe tracé van de N381 werden in 2013 onder Ureterp bij de brug over het Âlddjip vergelijkbare sporen van bewoning uit dezelfde periode aangetroffen. Een duidelijke bevestiging dat de ontstaansgeschiedenis van Wijnjeterp niet op zichzelf stond, maar bij de overburen op een vergelijkbare manier plaatsvond.


Opgravingen in Ureterp

Ten oosten van het vondstcomplex ligt aan de Heawei het oude kerkhof van Wijnjeterp. Langs dit complex lopen allerlei karrensporen, ook in de richting van de beide boerenerven. In 1932 verrichtten Popping en Busch hier opgravingen uit, waarbij botresten en scherven werden aangetroffen. Het materiaal werd gedateerd als karolingisch of vroeg-Middelleeuws, dus nogal wat eerder dan de 11e eeuw. Omdat niet meer bekend is waar het is opgeslagen kan een datering met moderne middelen helaas niet meer worden uitgevoerd. Uit de vele puinresten bleek wel dat hier eertijds een stenen gebouw, zeer waarschijnlijk een kerk, heeft gestaan. Ook op de latere Schotanuskaart en de Eekhoffkaart wordt dit oude kerkhof aangegeven.


Op deze hoogtefoto's is het oude kerkhof duidelijk te herkennen als een rechthoekig vlak dat wordt doorsneden door de Heawei.
Ook zijn er karrensporen te onderscheiden.

Uit alles blijkt dat de eerste nederzetting Weneingawalde een voorspoedige start kende. Maar latere ontwikkelingen noopten de bewoners hun huissteden te verlaten en over te gaan tot een opschuiving van het dorp.